Waarom ik tegen de algemene invoering van de nip-test ben

Onlangs werd aandacht gevraagd voor de petitie ‘anders maar niet minder.’ In deze petitie wordt bezwaar gemaakt tegen het voornemen van minister Schippers om de NIP-test aan alle zwangere vrouwen aan te bieden. Deze test maakt het mogelijk om, op relatief eenvoudige wijze, te bepalen of het ongeboren kind een chromosomale afwijking heeft, zoals het Downsyndroom. De vraag is: wie kan hier tegen zijn? Het geeft de moeder de vrijheid om een eigen beslissing te nemen. Toch heb ik deze petitie ondertekend. Ik maak mij ernstig zorgen over de maatschappelijke denkrichting die hierin naar voren komt.


Doel

Het is het overduidelijk dat het hoofddoel van deze test is om de moeder de mogelijkheid te geven de zwangerschap af te breken. Natuurlijk kunnen er ook andere redenen zijn waarom het goed is vooraf te weten of een kind het Downsyndroom heeft, maar dit is zeker niet de reden om deze test aan te bieden. In de petitie wordt een (niet verifieerbaar) percentage van meer dan 90% genoemd, die ervoor kiest om na een positieve uitslag de zwangerschap af te breken. De maatschappelijke dwang om hiertoe te besluiten lijkt steeds sterker te worden. Ouders geven in een interview aan dat zorgverleners hier zelfs op aansturen. Hierachter zijn verschillende maatschappelijk tendensen aan te wijzen, die allen even zorgwekkend zijn. Op drie van deze zaken wil ik de aandacht richten.


Menselijk leven

Ten eerste spreekt hieruit een gebrek aan het respect voor het ongeboren leven. De gedachte is dat wanneer het kind niet levensvatbaar is buiten de baarmoeder, er geen sprake is van menselijk leven. Wie besluit een zwangerschap af te breken is daarmee niet schuldig aan het doden van menselijk leven. Deze grens is arbitrair, nauwelijks logisch te onderbouwen en is afhankelijk van de stand van de wetenschap. Ook los daarvan is het verbazingwekkend dat het ongeboren leven niet meer bescherming krijgt. In 2012 maakte een groot deel van politiek Nederland zich sterk voor een verbod onverdoofd ritueel slachten, terwijl diezelfde politici geen probleem hebben met het (onverdoofd) weghalen van ongeboren menselijk leven. Leven we in een maatschappij waarin kippen meer rechten hebben dan ongeboren kinderen? Gaat het lijden van kippen ons meer aan het hart dan het lijden van ongeboren kinderen? Er is hierop een grondige bezinning nodig. Ik wil ervoor pleiten dat er vanaf het eerste moment na de bevruchting, op zijn minst in juridische zin, sprake is van menselijk leven. Juist omdat er daarna geen logische grens te trekken is, heeft het kind vanaf het begin recht op wettelijke bescherming. Het afbreken van zwangerschappen is daarmee geen begaanbare weg. 


Maakbaarheid

De tweede zorgwekkende ontwikkeling is het idee van de maakbaarheid van de mens en de maakbaarheid van het leven. De vrees is dat er steeds minder ruimte komt voor dat wat niet perfect is. Voor elke afwijking is een middel of een behandeling beschikbaar. Wie afwijkt van het ideaal is niet langer welkom in de maatschappij. De invoering van de NIP-test kan hierbij als een katalysator werken. Het wordt steeds meer gezien als maatschappelijk ongewenst, en zelfs egoïstisch, als je besluit een kind met het Downsyndroom geboren te laten worden. De bovengenoemde petitie zet met name in op dit punt: een kind met het Downsyndroom is anders, maar niet minder. Vanuit mijn christelijke achtergrond wil ik dit punt onderstrepen. Een maatschappij waarin alleen het perfecte een plaats heeft, is geen maatschappij waarin ik wil leven. Het idee van maakbaarheid is bovendien een mythe die meer kapot maakt dan je lief is.


Liberalisme

Ten derde wil ik wijzen op de diepste drijfveer achter dit besluit: het liberale vrijheidsbegrip. In dit denken betekent vrijheid de mogelijkheid om alles te doen wat je wilt. Deze individuele vrijheid wordt alleen daar begrensd waar de vrijheid van anderen in het geding is. Ook de invoering van de NIP-test kan gezien worden in lijn met dit denken. De vrouw is immers baas in eigen buik. Vanuit christelijk oogpunt is hier veel tegenin te brengen. Christelijke vrijheid is de mogelijkheid om te beantwoorden aan het doel waartoe de mens is geschapen. De mens is geen individu, maar een sociaal wezen, dat tot ontplooiing komt in relatie tot anderen. Er is een hogere autoriteit aan Wie we verantwoording schuldig zijn. Maar ook los van een christelijke levensovertuiging kan er bezwaar gemaakt worden tegen de gedachte ‘baas in eigen buik.’ Juist in het liberale denken waarin het individu op de eerste plaats staat, zou toch meer aandacht moeten zijn voor het ongeboren individu. Hoe kunnen we hen zomaar alle menswaardigheid ontzeggen? We kijken nu met afschuw terug op ons slavernijverleden. Hoe konden weldenkende mensen ooit zulke gruweldaden begaan? Maar, was de belangrijkste reden niet dat de slachtoffers niet gezien werden als mensen? De menselijke beschermwaardigheid was niet op hen van toepassing. Een gevaarlijke denkfout zoals we nu weten. Maken we wat betreft het ongeboren leven vandaag de dag niet dezelfde denkfout als toen? Zal men ooit met afschuw terugkijken op deze periode en zich afvragen hoe kan een weldenkend mens zoiets doen? We mogen het hopen!


Ten slotte

Vanwege de bovengenoemde redenen ben ik tegen de algemene invoering van de NIP-test. Er spreekt een denken uit dat ingaat tegen alles waar ik voor sta. Het is een bewijs van de steeds verdere secularisering van het denken. Mensen worden gedwongen tot een keuze die er niet zou moeten zijn. In plaats hiervan zouden we het kwetsbare en onmondige menselijk leven moeten beschermen. De maatschappij zou een warm welkom en een thuis moeten bieden voor hen die anders zijn. In de wetenschap dat elk menselijk leven even waardevol is. In het besef dat elk mens het leven slechts gekregen heeft.

Hoe weet ik of ik geloof?

Er was eens een koorddanser die over het diepste ravijn van het land een touw had gespannen. Onder het oog van duizenden mensen liep hij voorzichtig over het touw naar de overkant. De menigte hield de adem in, maar juichte toen de man veilig de overkant bereikte. Toen stelde de man een vraag: 'geloven jullie dat ik het ook met een kruiwagen kan?' De menigte schreeuwde in koor: 'ja, zeker wel!' 'En wat als er iemand in de kruiwagen zit?' Opnieuw riep iedereen: 'Ja natuurlijk, kunt u dat!' Waarop de man zei: 'Als u gelooft dat ik dit kan, mag ik dan een vrijwilliger verzoeken om in te stappen?' En toen werd het doodstil...

Geloven is eenvoudig als het slechts roepen langs de zijlijn is. Geloven is een stuk lastiger als ons leven er van af hangt. Het kenmerk van het christelijk geloof is nu juist dat ons leven er van afhangt. Sterker nog ons eeuwig leven hangt er van af. Wie niet gelooft gaat voor eeuwig verloren, de Bijbel is er duidelijk over. De vraag 'hoe weet ik of ik geloof?' is daarom een belangrijke vraag. Het is best te begrijpen dat je worstelt met de vraag: geloof ik wel echt? Tegelijk is het ook bijzonder dat je deze vraag stelt en dat deze vraag je bezighoudt. Heel veel mensen maakt het immers helemaal niet uit of ze nu wel of niet geloven in de Heere Jezus. Buiten de kerk zijn er veel mensen die niet geloven in God. De vraag geloof ik wel echt is dan niet van belang. Binnen de kerk zijn er veel mensen die op zich wel geloven in God, ook wel weten dat deze vraag belangrijk is, maar zich er toch nooit druk om maken. Geloven lijkt dan eenvoudig, omdat het eigenlijk geen echt geloof is. Net als al de toeschouwers bij die koorddanser. Soms kan God ons leven zo sturen dat we heel erg bepaald worden bij de vraag 'geloof ik wel echt.' Bijvoorbeeld als we tegenslag hebben. We noemen dit een geloofsbeproeving. Het is genade van God dat we soms op de proef gesteld worden. Alleen dan weten we immers of ons geloof echt is. De kwaliteit van een schip kan pas echt getest worden in een grote storm. Er was eens iemand die bad tot God na het overlijden van zijn vrouw: 'Heere, als mijn geloof een kaartenhuis is, dan is het uw genade als het omver wordt geblazen, keer op keer.'

 

Geloof draait om de Heere Jezus

Voor we ingaan op de vraag wat geloof wel is, allereerst de vraag wat geloof niet is. Geloven is geen goed werk, waardoor wij de zaligheid verdienen. Soms wordt er wel eens zo gedacht: ik moet geloven, want dan - als beloning - wordt ik zalig. Een tekst als 'geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden' (Hand. 16:31), lijkt dit te zeggen. Toch is dat niet zo. Wij worden zalig omdat Christus de zaligheid verdiend heeft, niet omdat wij geloven. Toch is het geloof wel noodzakelijk, zonder geloof worden wij niet zalig. Wat het geloof namelijk doet is dat het zich richt op de Heere Jezus. Geloof is het instrument waardoor wij Christus omhelzen, zo kunnen we in de belijdenis lezen. Om dit duidelijk te maken vergelijkt Luther het met een huwelijk.
Stel je voor, zo zegt hij, dat er iemand is met heel veel schuld, een schuld die onmogelijk is af te betalen. Dan komt er iemand anders, een rijk man, die trouwt met degene met die schuld. Er wordt een trouwring uitgewisseld en een huwelijksakte ondertekend. Vanaf dat moment is de schuld het eigendom van die rijke man, die de schuld kan afbetalen. Degene met de schuld, is hiervan verlost en ontvangt de rijkdommen van de man. Zo is het nu ook met de zondaar en de Heere Jezus. Luther noemt het geloof de bruidsring waardoor Christus en de gelovige met elkaar verbonden worden. Christus neemt de schuld van de zondaar op zich, en betaalt daarvoor aan het kruis. De zondaar krijgt de rijkdommen van Christus, en wordt even rijk als Hem.
Wat je hier ziet is dat de zondaar dus niets verdiend om de schuld af te lossen. Ook dat huwelijk brengt geen geld in het laatje, om het zo eens te zeggen. De zondaar wordt verlost van de schuld enkel alleen omdat hij of zij 'trouwt' met een rijk iemand en daarom deelt in Zijn rijkdom. Zo is het de gelovige die Christus omhelst en daardoor vergeving ontvangt. Dit betekent dat het in het geloof eerst en vooral draait om de Heere Jezus Christus. Zoals het in een huwelijk draait om de ander, zo ook in het geloof. Als je wilt weten of je gelooft, kan je dus allereerst afvragen: Heb ik de Heere lief? Dien ik Hem? Heb ik Hem elke dag nodig? Weet ik dat ik totaal van Hem afhankelijk ben? Toen Petrus zijn Meester verloochend had, durfde hij zich niet zomaar een gelovige te noemen. Maar toen Christus vroeg: 'Heb je mij lief?' Kon hij niet anders antwoorden dan: 'Ja, Heere, ik heb U lief!' (Joh. 21). Dat kenmerkt nu de ware gelovige. Geloof stelt de persoon van de Heere Jezus centraal. Geloven betekent daarom allereerst geloven in de Heere Jezus Christus. Geloven is dus niet, er zomaar vanuit gaan dat je zonden vergeven zijn. Nergens in de Bijbel wordt tegen ongelovigen gezegd: geloof maar dat je zonden vergeven zijn, geloof maar dat je een kind van God bent, of, geloof maar dat je naar de hemel gaat. Nee, de oproep die gedaan wordt is geloof in de Heere Jezus. Dit is een belangrijk verschil. Het geloof gaat allereerst om de Heere Jezus. Alle andere dingen komen daaruit voort. Vergeving van zonden, het kind zijn van God en een plaats in de hemel, ontvang je allemaal door het geloof in de Heere Jezus. Als je in Hem gelooft mag je weten dat je zonden vergeven zijn, dat je een kind van God bent en dat je naar de hemel gaat. 

 

Geloven raakt je hele leven

Geloven is niet iets oppervlakkigs. Als de vraag gesteld wordt 'gaat het morgen regenen?' kan je antwoorden: 'ja, ik geloof het wel...' Wat je eigenlijk bedoelt is: 'ik weet het niet precies, en het maakt me ook niet uit.' Dit is niet het geloof waar het in de Bijbel om gaat. Geloof kan ook een andere betekenis hebben.
Stel dat een goede vriend wordt beschuldigd van een misdaad en hij ontkent het. Jij kent je vriend, je weet dat hij niet liegt, je vertrouwt hem. Als mensen hem dan proberen te beschuldigen kan je op een bepaald moment vol overtuiging uitroepen: 'maar, ik geloof hem!' Zo'n uitroep kan uit de grond van je hart komen en berust op een vaste overtuiging dat je vriend de waarheid spreekt.
Dit heeft veel meer te maken met het christelijk geloof. Geloven kan je zien als de vaste overtuiging uit de grond van je hart, dat wat Christus gezegd heeft waar is. De overtuiging dat alles wat in de Bijbel staat waar is. Het woord geloven heeft alles te maken met het woord vertrouwen. Geloven is vertrouwen op het Woord van God en vertrouwen op Christus. Een zo sterk vertrouwen dat je jouw gehele leven in Zij handen legt. Het voorbeeld van de koorddanser leert dat dit heel veel van je vraagt. Je bent er daarom met heel je leven, met alles wat je hebt, bij betrokken. Geloven raakt jou als persoon geheel en al. Geloven raakt je hoofd, je hart en je handen. Je gaat anders denken, je hart gaat uit naar andere dingen, en je gaat anders leven.

 

Geloven raakt je hoofd

Allereerst raakt geloven je hoofd. Ik bedoel daarmee, je denken. Het betekent dat we erkennen dat alles wat in de Bijbel over ons staat waar is. Als je in de Heere Jezus gelooft dan moet je erkennen dat je zelf een grote zondaar bent. Hijzelf zegt het namelijk: wij hebben zwaar gezondigd en hebben eeuwige straf verdiend. Zonder vergeving van zonden kan je nooit bij God wonen of Zijn kind zijn. Erkenning van deze schuld is noodzakelijk. Berouw over de zonden hoort hier ook bij. Er is geen verzoening mogelijk als je niet bereid bent de zonden te belijden en er berouw over te betonen.
'Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Als wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot leugenaar en is Zijn woord niet in ons' (1 Joh. 1:8-10).
Zeggen dat we geen zonden hebben dat is God voor leugenaar uitmaken. Dat is duidelijke taal! Wij zijn vaak best tevreden met onszelf. God leert dat wij zondaren zijn. Geloven is ook dat erkennen. Telkens moet je jezelf in je denken laten leiden door wat de Bijbel zegt. Geloven is niet, 50% van de woorden van God serieus nemen, en de rest naast je neerleggen. Dat is geen geloof! Als je jezelf afvraagt: 'geloof ik nu wel echt?', kan dit dus een belangrijk hulpmiddel zijn. Stel je de vraag: of je werkelijk aanvaard en voor waar aanneemt, alles wat de Bijbel zegt.

 

Geloven raakt je hart

Geloven is ook iets dat je hart raakt. Bij de vraag: 'geloof ik wel echt?', is het daarom belangrijk om naar je hart je luisteren. Als je getrouwd bent en je vraagt je af: houdt ik nog wel van mijn man of vrouw? Dan kan je dagenlang in dikke boeken gaan bladeren die gaan over liefde. Je kan allerlei stofjes in je hersens laten meten of uren met een psycholoog praten. Misschien dat je erachter komt. Beter is het echter om je vrouw of man nog eens diep in de ogen te kijken. Geloof me, dan weet je het direct! Als we telkens bezig zijn met de vraag: geloof ik nu wel of niet, heb ik dit of dat kenmerk nu wel of niet, dan ons dat moedeloos maken. Geloven is nu juist dat wel niet naar onszelf maar naar Jezus kijken, dat ons hart op Hem gericht is. Jezus vroeg het heel eenvoudig aan Petrus: 'Hebt u mij lief?' Jezus raakt met deze ene vraag de kern, Hij vraagt naar het hart!

 

Geloven raakt je handen

Tenslotte raakt geloven ook je handen, ofwel de dingen die je doet. Als je met je hart de Heere lief hebt, als je weet wat Hij voor jou gedaan heeft, dan wil Hem ook volgen en gehoorzamen in heel je leven. Hij is dan jouw Meester en Koning! Geloof en bekering gaan daarom altijd samen. Bekering is de omkeer van je leven. Van een leven in de zonde, tot een leven waarin je zoekt de wil van God te doen. Misschien dat je nog wel eens verlangd naar de zonde, maar als het goed kan het je niet meer echt bevredigen. Je gaat  de zonde haten en ertegen vechten. Je kan niet verder gaan met zondigen. Nee, je leven zal moeten veranderen. Dit blijft een levenslange strijd met veel vallen en opstaan, maar het is wel noodzakelijk. 'Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet' (1 Joh. 1: 6). De reden dat je strijdt tegen de zonden is niet dat je daarmee de hemel verdiend. De reden is dat je de Heere lief hebt en Hem wil dienen. Je weet dat Hij het beste met je voorheeft, daarom gehoorzaam je Hem. Het betekent ook dat in alles wat je doet, je afhankelijk weet van God de Vader. Jezus zegt: we moeten worden als een kind! Een klein kind is helemaal afhankelijk van zijn vader en moeder. Zo is het ook met Gods kinderen. Een gelovige weet dat Hij God voor alles moet danken. Niets wat hij heeft is immers eigen verdienste. Je kan je de vraag stellen of je bereid bent op zo’n manier de Heere te volgen en te dienen? Wil je dat echt of trekt de zonde nog meer? Je mag de Heere vragen of Hij je hart wil veranderen.

 

De Heilige Geest wil helpen

We begonnen met de vraag: hoe weet ik of ik geloof? We hebben gezien dat dit een belangrijke vraag is. Ons leven hangt er van af. We hebben ook gezien dat het ware geloof nogal wat inhoudt. Het iets dat je hele leven raakt en verandert. Met hoofd, hart en handen, wordt je een ander mens. Geen enkele gelovige is volmaakt. Maar al te vaak valt ook een gelovige in zonden, is ook een gelovige soms niet met zijn hart bij de Heere betrokken en heeft hij soms heel opstandige gedachten. Dit komt omdat het geloof woont in een ongelovig hart. Een levenslange strijd tegen de zonde blijft nodig. Dit betekent echter niet dat we moeten twijfelen aan ons geloof. Het avondmaalsformulier zegt dat zelfs een onvolkomen geloof, ons niet mag afhouden van de tafel. Wel moeten we dan God bidden en Hem zoeken, opdat Hij ons geloof zal versterken. Het is niet zo dat een gelovige nooit twijfelt. Wel is het zo dat een gelovige met deze twijfel uiteindelijk altijd bij de Heere terecht zal komen. In eigen kracht is het onmogelijk om te geloven. Om deze reden heeft God ook Zijn Geest gezonden om dat geloof in ons te ontsteken. Het is de Geest die ons wil helpen, die ons wil leren te geloven. Al de zaken die God vraagt die wil Hijzelf door Zijn Geest ons schenken. Bijzonder is dat juist dat je ook mag verzekeren van het geloof. Het hangt dan niet langer van ons af, maar God Zelf staat garant voor onze zaligheid. Je mag daarom bidden of de Geest die overtuiging in je hart wil geven dat je een kind van God bent. Je mag Hem bidden om ook daadwerkelijk de Heere te leren volgen met hoofd, hart en handen.


Tegen de stroom in

Schriftgedeelte: Daniël 3: 7-18

Daniël en zijn vrienden leefden in een omgeving waarin de God van Israël niet werd gekend of gediend. Ook wij leven vandaag in zo'n wereld. In plaats van God worden er allerlei andere goden gediend. In het gedeelte hiervoor lezen we hoe Nebukadnezar een beeld heeft gemaakt. Een gouden beeld van 27 meter hoog en 2,7 meter breed. Alle volken en landen worden opgeroepen om voor dit beeld te buigen. Het is een teken van de macht van Nebukadnezar. Daar in Babylon moet heel de wereld verenigd met elkaar buigen voor het beeld. Wie het niet doet wordt gedood. Het doet denken aan de toren van Babel. Alle leiders uit alle delen van het rijk komen naar het beeld. Allemaal buigen ze voor het beeld op het bevel van de koning. Ook de drie vrienden staan voor het beeld. Het gouden beeld maakte dat ze stonden voor de keuze. Of meegaan met de massa en het beeld aanbidden, of staande blijven, wat de gevolgen ook zullen zijn. De drie vrienden maakten hun keuze...

Hieronder een aantal punten ter overdenking bij dit gedeelte.
  • De drie vrienden zijn aanwezig op het plein, midden tussen de mensen. Ze liepen niet weg uit de menigte en ze waren ook niet thuisgebleven. Er gaat weinig getuigenis uit van mensen die onzichtbaar zijn, zich hebben teruggetrokken uit de wereld. De vrienden doen dat niet. Ze zijn in dienst van de koning, ministers in zijn koninkrijk. Ze trekken zich niet terug. Iets wat misschien wel veel makkelijker was geweest. Ook wij krijgen niet de opdracht ons terug te trekken.
  • Veel mensen volgen vandaag de dag de mening van de grote massa. Waar de massa heengaat, ga ik ook heen. Dat is vaak wel zo makkelijk. Toch is slechts zelden de richting die de massa op gaat de goede richting. De massa is een slechte leidsman. Het is immers een massa die van God is afgevallen en bij Hem vandaan gaat. Wie klakkeloos de massa navolgt buigt voor de stomme afgoden en komt tegenover God te staan.
  • De drie vrienden staan wel tussen de menigte, maar ze gaan niet mee met de menigte. Ook zonder het dreigement van de koning moet het moeilijk geweest zijn om niet samen met de menigte te buigen. Meedoen is veel makkelijker, dan val je niet op. Deze vrienden blijven staan en zijn anders dan de grote menigte. Ook vandaag is een christen anders dan de massa. Op sommige momenten zal dat onherroepelijk naar voren komen. Hoewel de verleiding misschien groot is, vraagt God om dan anders te zijn. Afwijken van de algemene opinie.
  • De drie vrienden getuigen van hun God in alle openbaarheid. Ze gaan in tegen de menigte op het moment dat hun God in het geding is. In alle openbaarheid laten ze zien dat ze in God geloven en Hem vertrouwen. Even later voor de koning herhalen ze hun zichtbare getuigenis met woorden. Wat een getuigenis gaat daarvan uit: 'Onze God die wij eren is machtig ons te verlossen uit de brandende oven!'
  • De vrienden vertrouwen in alles op God. Hoewel de dreiging klinkt van de dood, buigen ze niet. Gebracht voor de koning getuigen ze opnieuw van hun vertrouwen op God. Ze wisten niet van te voren of ze het zouden overleven. Toch vertrouwen ze op God. Zo'n openbaar vertrouwen op God wordt nooit beschaamd. Ook nu niet.
  • Onze God is machtiger dan de grote machten van de wereld. De drie vrienden bleken sterker dan de grote koning, omdat de God van deze vrienden sterker was dan Nebukadnezar. Ten diepste zien we hier een grote strijd tussen de macht van de wereld, de macht van de massa, en de God van hemel en aarde. God is machtiger.

Sociale media
De sociale media is zo'n plaats waar we staan te midden van de massa. Alles wat we daar doen is letterlijk direct zichtbaar voor de massa. Ook daar komt vaak de oproep om maar te buigen voor gouden beelden, om aan allerlei dingen mee te doen. Wie het niet doet dit hoort er niet bij. Deze roep van de massa heeft grote macht. Het is veel makkelijker om te buigen dan om tegen de stroom in te gaan. Zorg dat je niet valt voor deze macht. Dat kan alleen als er een grotere macht in je leven is, de macht van Christus. Door op Hem te vertrouwen kan je ingaan tegen de massa, daar waar het geloof in God in het geding is. Dan kan het publieke toneel van sociale media een toneel worden waarop je van de macht van God kan getuigen. Tegen de stroom in: 'Onze God die wij eren is machtiger dan alle aardse machten!'

Een bijdrage geschreven voor de HHJO

IX. Conclusie

Tenslotte wil ik in deze laatste bijdrage enkele conclusies trekken en lijnen schetsen. Een vergelijking van één enkel werk van zeven verschillende personen over een periode van ongeveer 1500 jaar is te weinig om algemene conclusies te trekken, toch wil ik enkele lijnen trekken.

Het object van de spiritualiteit

Allereerst de vraag naar het object van de spiritualiteit. Waarnaar of waarop richt zij zich? Wat dit betreft zien we in de loop der eeuwen een bepaalde verschuiving. De spiritualiteit van Augustinus draait vooral om God en niet zo zeer om Christus. Het gaat bij hem om het rust vinden in God. Ook bij Thomas zien we een meer theocentrisch georiënteerde spiritualiteit. Bij de Reformatie zien we dit veranderen en wordt de spiritualiteit meer Christocentrisch, de verzoening komt meer centraal te staan. Met name Rutherford is hier een goed voorbeeld van, het draait bij hem om de liefde in Christus. Ook zien we dat vanaf de Reformatie de vraag naar de rechtvaardiging centraler komt te staan en hiermee ook de uitverkiezing. Met name voor de na-Reformatorische personen die we vergeleken hebben geldt dat de verkiezing de grond is voor de geloofszekerheid en de troost in moeilijke tijden. Hun spiritualiteit is hiermee gefundeerd in God zelf en Zijn besluiten. De verkiezing is hiermee geen struikelblok voor een gezonde spiritualiteit maar juist de grond ervan. Hier wordt ten volle rekenschap gegeven van hetgeen ik in het eerste hoofdstuk opmerkte, namelijk dat christelijke spiritualiteit bij God vandaan komt. Stuk voor stuk hebben de bovengenoemde personen hiervan getuigt. Christelijke spiritualiteit is heel duidelijk religieuze spiritualiteit.

Gevoel en verstand

De tweede lijn die ik onder aan de aandacht wil brengen is die van de verhouding gevoel en verstand, ofwel spiritualiteit en scholastiek. Telkens zien we deze vraag terugkeren. In het huidige theologische klimaat worden beiden nogal eens tegen elkaar uitgespeeld. Geloof is iets van het hart en niet van het verstand, je moet het ervaren en niet kennen. Uit de werken van de besproken personen blijkt dat dit een valse tegenstelling is. Juist een scholasticus als Voetius getuigt ook van diepe spirituele en pastorale inzichten. Geloof gaat het hart én het verstand aan. We zagen hierboven al dat juist het als meest scholastisch en rigide te boek staande dogma, namelijk de uitverkiezing, juist de grond vormt van de spiritualiteit. De meest dorre en schijnbaar nutteloze dogmatische onderscheidingen blijken bij nader inzien vaak cruciaal voor de praktijk van het geloof. Beiden moet men dus niet tegen elkaar uitspelen. Wel is het zo dat scholastiek los van spiritualiteit en vroomheid een nutteloze en zelfs gevaarlijke bezigheid is. Jonathan Edwards wijst ons op het feit dat de spirituele ervaring onherroepelijk meekomt met het geloof. De geloofsverbondenheid met Christus raakt verstand, wil en gevoel. Wat dat betreft is spiritualiteit dus geen plus bij het christenleven, maar is ze er een onlosmakelijk onderdeel van.

Uiterlijkheid en innerlijkheid

Spiritualiteit is iets van het innerlijk, in de definitie noemen we het iets dat in het hart wordt opgeroepen. In diezelfde definitie staat echter ook dat dit gestalte krijgt in een leven voor Gods aangezicht. Deze relatie tussen de innerlijke vroomheid en de uiterlijke vorm waarin dit zichtbaar wordt zagen we steeds terugkeren. De vraag is: wat is de verhouding tussen beide? Al de besproken theologen zijn het erover eens dat beiden niet los van elkaar gemaakt kunnen worden. Afhankelijk van de historische context zien we dan ook dat of het één of het ander benadrukt wordt. Calvijn legt, tegen de achtergrond van de goede werken theologie van Rome, vooral de nadruk op de innerlijkheid. Een ieder moet persoonlijk in het hart geloven. De latere Piëtisten leggen vooral de nadruk op het feit dat innerlijke vroomheid uiterlijke consequenties dient te hebben, dit tegen de achtergrond van de morele laksheid van het kerkvolk. Ook de Moderne Devotie legde de nadruk op innerlijkheid én uiterlijkheid. Het ontbreken van uiterlijke vroomheid is dan ook vaak een teken van het ontbreken van innerlijke vroomheid. Edwards die leefde in een turbulente tijd van opwekking, benadrukte dat het uiterlijke vrome leven bewijs is van de innerlijke vernieuwing. Begrijpelijk dat juist om die reden veel nadruk werd gelegd op uiterlijke vroomheid. Beiden moeten daarom ook niet losgemaakt worden. Wel is het mijns inziens belangrijk om de juiste volgorde vast te houden: uiterlijkheid volgt op innerlijkheid. De mens die door God (innerlijk) gerechtvaardigd wordt zal dit laten blijken in een (uiterlijk) leven in heiligheid. Wie dit omdraait vervalt in wetticisme, God rechtvaardigt Goddelozen en geen heiligen. Ten slotte wordt hier opnieuw bevestigt wat al in de inleiding gezegd werd. Christelijke spiritualiteit blijft nooit in de lucht hangen, maar raakt het hele leven.

Wereld en Vaderland

Een vierde punt waarop de ik de aandacht wil vestigen is het kader waarin de spiritualiteit beoefend wordt. We zien dat bij Augustinus en Thomas spiritualiteit vooral een individueel karakter heeft. Bij Calvijn en Rutherford is deze meer op de kerk en gemeente gericht. Je bent als gelovige niet alleen op deze wereld, maar je vormt samen met de andere gelovigen het lichaam van Christus, je bent gemeente. Dit heeft ook gevolgen voor de spiritualiteit, ook daarin speelt de gemeente en de kerk een rol. Als we Thomas hierbij tegenover Calvijn zetten zien we het verschil. Thomas zat in een klooster en zonderde zich af van de wereld. Calvijn was predikant in een grote stad en stond juist middenin de wereld. Mijn inziens stuiten we hier op twee lijnen van spiritualiteit en geloofsbeoefening die we in heel de geschiedenis terug zien komen.
Het zijn lijnen die we niet tegen elkaar uit moeten spelen maar die we wel kunnen onderscheiden. Calvijn is hierbij een voorbeeld van de ene lijn. Zijn spiritualiteit is vooral gericht op het hier en nu, op zijn door God gegeven taak in deze wereld en de rol en plaats van de kerk hier en nu. Diepgaande contemplaties over het toekomende leven vinden we dan ook nauwelijks. Thomas is een voorbeeld van de andere lijn. De wereld en het hier en nu speelt een veel kleinere rol, hij is vooral opwaarts gericht op het hogere. Het verlangen naar het Vaderland speelt hierbij een grote rol, de mens is een pelgrim onderweg, de wereld en dit leven zijn slechts tussenstations op weg naar de eeuwigheid, naar God, naar het Vaderland.
Dit zien we ook duidelijk bij Augustinus terug. Zijn onderscheid tussen uti en frui heeft hiervoor mijns inziens de theologische basis gelegd. We moeten de wereld gebruiken om God te genieten. Dit richt ons oog omhoog op God, de wereld om ons heen is niet de laatste bestemming. Dit Pelgrimsmotief zien we dan ook steeds door de hele geschiedenis heen terugkeren, het ontbreekt eigenlijk bij geen van de besproken personen. Wel zien we dat het bij de één een grotere rol speelt dan bij de ander. Bij Calvijn treffen we het minder aan dan bij Augustinus. Wat betreft de tegenstelling Thomas en Calvijn kunnen we denk ik wel zeggen dat Augustinus de middenpositie bekleed. Hij wilde oorspronkelijk een leven in afzondering in het klooster leiden, tot de gemeente hem riep en hij bisschop werd en zo dus een taak in de kerk kreeg.
Ook hier is het denk ik opnieuw van belang om het juiste evenwicht te bewaren. Als Christenen zijn we als pelgrims op weg naar het Vaderland en hebben we hier geen blijvende stad, dit kan veel aardse zorgen relativeren. Anderzijds zijn we door God in deze wereld geplaatst en hebben we hier ook een taak en een opdracht, de wereld is en blijft Gods schepping en we mogen dit dan ook niet verwaarlozen. Uiteindelijk gaat het echter wel om de innerlijke relatie en verbondenheid met God, door Christus en dient ons hoofddoel te zijn God te dienen en Hem te genieten, de wereld kunnen we hiervoor gebruiken.

Tenslotte

Hierboven heb ik op grond van de eerdere portretten enkele lijnen proberen te schetsen. Lijnen die met elkaar een kader vormen waarin christelijke spiritualiteit beoefend wordt. We hebben gezien hoe deze spiritualiteit onontkoombaar samenhangt met het geloof. Een christenmens is een spiritueel mens, de door de Vader in het hart gelegde geloofsverbondenheid met Christus, raakt het hele leven. We zien hoe in de traditie altijd de verbinding is gebleven tussen het verstand enerzijds en het praktische leven anderzijds. Binnen deze christelijke spiritualiteit zagen we telkens weer een bepaalde spanning. Het is de spanning tussen het hier en nu en het verlangen naar het Vaderland dat wacht. Christelijke spiritualiteit kan misschien het best worden samengevat met het woord verlangen. Of zoals Paulus het verwoordt: 'Ons burgerschap is in de hemelen,  waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten.'


In deze serie artikelen ga ik op zoek naar het antwoord op de vraag: Wat is christelijke spiritualiteit? Na een algemene inleiding sta ik stil bij de spiritualiteit van een zevental sleutelfiguren uit de kerkgeschiedenis. Ik sluit af met een conclusie waarin de lijnen samenkomen. De gehele serie is hier te downloaden als pdf.

VIII. Jonathan Edwards (1703-1758)

In de laatste bijdrage van deze serie gaan we naar Amerika. We staan stil bij de beroemde prediker Jonathan Edwards. Zijn rol bij de opwekkingen daar maken dat hij tot op de dag van vandaag een grote bekendheid geniet. We lezen één van zijn bekendste boeken Religious Affections.

Leven

Jonathan Edwards werd geboren in East Windsor, Connecticut. Hij studeerde aan Yale College te New Haven en was daar ook enige tijd docent. In 1727 werd hij predikant te Northampton. Hij was hier in 1734-1735 betrokken bij een belangrijke opwekking, later schrijft hij hierover in Faithful narrative of the suprising work of God. Deze opwekking is de voorloper van The Great Awakening van 1740-1742. Deze laatste opwekking bracht heel Massachusetts en Connecticut in beroering. In de eerste opwekking kan Edwards als de leider worden aangewezen, in de tweede was dit de uit Engeland overgekomen George Whitefield. Hoewel hij de gebreken van deze tweede opwekking afwees, verdedigde hij ze toch als een werk Gods, ‘niet alle bloesem draag vrucht’, zo zei hij. In de jaren hierna werd zijn populariteit in de gemeente kleiner, er ontstond een conflict over het avondmaal. Edwards was het niet eens met de opvatting van zijn voorganger Stoddard, die beweerde dat het avondmaal een middel tot zaligheid was en zaligmakend geloof dus geen voorwaarde was. Hij legde hier juist wel de nadruk op. Volgens hem moest je kunnen getuigen van geestelijke ervaringen, voor je aan het avondmaal mocht. Uiteindelijk leidde dit ertoe dat hij op 22 juni 1750 van de gemeente werd losgemaakt. Hij werd nu zendeling onder de indianen te Stockbridge en schreef daar ook verschillende boeken. In 1757 werd hij benoemd als voorzitter van het Princeton College. Hij werd echter al snel ziek en stierf op 22 maart 1758.

Religious Affections

Religious Affections verscheen in 1746 en is geschreven als reactie op The First Great Awakening . In het boek gaat hij in op het proces en de kenmerken van de bekering. De vraag was hoe het echte werk van de Geest te herkennen was. Niet alle religieuze ervaringen zijn door de Geest gewerkte ervaringen. Hij vraagt daarbij grote aandacht voor de vrucht van de Geest, die in het leven zichtbaar moet zijn. De innerlijke verandering van het hart zal ook een uiterlijke verandering van bekering met zich mee brengen. Tot op de dag van vandaag wordt dit boek door velen gelezen. Onlangs verscheen Nederlandstalige uitgave onder de titel Religieuze gevoelens.

Spiritualiteit

Het eerste waar ik de aandacht op wil vestigen is de belangrijke plaats die de Heilige Geest inneemt. Edwards denkt sterk van uit de Geest, de volgorde is bij hem Geest en Woord. Het is zo sterk dat het werk van de Geest nog belangrijker lijkt te zijn dan het werk van de Zoon en de Vader. Het verzoeningswerk van Christus wordt bijna secundair ten opzichte van de toepassing van de Heilige Geest.
Wat de kerkleer betreft is hij sterk congregationalistisch met een labadistisch trekje. Zo vond hij dat het avondmaal alleen was voor hen voor hen die hun bekering kon belijden. Edwards keert zich hiermee tegen het half-way covenant, een opvatting waarbij het leek alsof een gedoopt iemand die deugdzaam leefde al half op weg was. Edwards streed hiertegen en bij de opwekking van 1734-1735 legde hij dan ook grote nadruk persoonlijke bekering en berouw. Zijn strikte avondmaalsopvatting is dan ook de reden geweest dat hij uit de gemeente moest vertrekken. Veel van zijn preken hebben de heiligmaking als thema. Opnieuw zien we hier weer terugkeren wat we al eerder zagen, dat de innerlijke vroomheid leidt tot de uiterlijke vroomheid. Dit was kenmerkend voor de stroming van het Gereformeerd Piëtisme waar we naast Voetius en Rutherford ook hem toe mogen rekenen. De wedergeboorte is voor hem iets wat zich uitstrekt over het hele leven. Het leven moet gericht zijn op de glorie van God.
Daarnaast zien we dat zijn bekering meer Theocentrisch dan Christocentrisch is. Hij beschrijft het als ‘a sense of the glory of the Divine Being’ en ‘a sweet delight in God and divine things’ de persoon van Christus en de verzoening missen we hier en zijn bekering is daarmee meer ontologisch dan soteriologisch gestructureerd. Het leert ons dat iemand zijn bekering dus niet per definitie in soteriologische termen hoeft te beschrijven. Het is de heerlijkheid van God die hem overweldigt en pas achteraf kan hij zeggen dat ‘there was anything spiritual, or of a saving nature in this’. Christus lijkt hier dus een kleinere rol te spelen dan de Geest die hem deze beleving geeft.
Even verder lezen we enkele voorbeelden van zijn spiritualiteit in de praktijk, hoe hij de heerlijkheid van God in heel de schepping ziet, hij schrijft dan:  ‘God’s excellency, His wisdom, His purity, and love, seemed to appear in everything (…) I often used to sit and view the moon for a long time, (…) to behold the sweet glory of God in these things; in the mean time singing forth, with a low voice, my contemplations of the Creator and Redeemer.Hier is te zien hoe hij heel concreet God in heel deze schepping ziet en ervaart, alles spreekt van Hem. Het is het onderscheid van Augustinus in de praktijk gebracht: de wereld gebruiken om God te genieten.
Uit het bovenstaande wordt reeds duidelijk dat de affectie bij hem een grote rol speelt. In Religious affections benadrukt hij dat het geloof affectief van aard is. Het gaat niet buiten de mens om, zonder gevoel geen geloof. Dit woord affections gaat dieper dan alleen maar emotie, het heeft te maken met de liefde. Het kan dan ook geen loze emotie gebaseerd op andermans emoties zijn, juist daar waarschuwde hij tegen. De emotie moet redelijk zijn, opkomen vanuit de ziel en het verstand. Hoewel dit op het eerste gezicht met elkaar strijd hield Edwards beiden dicht bij elkaar. Hij spreekt dan ook van a new sense, een nieuwe wil, een liefde tot God en een lust om heilig te leven.


Verder lezen: IX. Conclusie

In deze serie artikelen ga ik op zoek naar het antwoord op de vraag: Wat is christelijke spiritualiteit? Na een algemene inleiding sta ik stil bij de spiritualiteit van een zevental sleutelfiguren uit de kerkgeschiedenis. Ik sluit af met een conclusie waarin de lijnen samenkomen. 

VII. Samuel Rutherford (1600-1661)

Vanuit Nederland maken we nu de oversteek naar Schotland. We bespreken in deze bijdrage een brief van de puritein Samuel Rutherford geschreven in 1637. In deze periode kwam in de heuvels van Schotland de kerk tot grote bloei.

Leven

Samuel Rutherford is een Schotse theoloog en vertegenwoordiger van het puritanisme. Hij werd geboren rond 1600 in Nisbet, studeerde te Edingurgh en werd in 1527 predikant in Anwoth. Zijn Reformatorische en non-conformistische overtuigingen leidden in 1536 tot zijn afzetting en verbanning naar Anwoth. Dit duurde tot het National Covenant van 1638, waarbij de Schotten een verbond sloten tegen de Anglicanisering van de kerk. In 1638 werd hij benoemd als hoogleraar te St. Andrews. Op de Westminster Synode was hij een van de vertegenwoordigers, hij bestreed het Arminianisme en verdedigde de Presbyteriaanse kerkregering. Ook streed hij voor de vrijheid van de kerk ten opzichte van de overheid. Na de val van het protectoraat van Oliver Cromwell en de Restauration in 1660 werd hij afgezet en beschuldigd van hoogverraad. Voordat dit proces kon beginnen overleed hij echter op 29 maart 1661.

Brief aan John Gordon (1637)

De brief die ik hier wil bespreken is één van de vele die hij schreef in de periode dat hij verbannen was uit Anwoth en in Aberdeen verbleef. Zelf zei hij hierover dat dit geestelijk de beste tijd geweest is, hij leerde Christus beter kennen dan in de periode van zijn gevangenschap. De brief dateert van 16 juni 1637 en is gericht aan ‘the much honoured John Gordon.' Deze John Gordon was kasteelheer van The Castle of Cardoness, een kasteel dat zich, net als Anwoth, in de regio Dumfries and Galloway. Van hem is bekend dat het eerst een ruwe en onverschillige man was, maar dat zijn vrouw was wel Godvrezend was. Later kwam hier een kentering in en Rutherford schreef hem verschillende brieven. Uit de brief spreekt de ernstige bewogenheid van Rutherford met hem en de gemeente te Anwoth. Deze sterke kerkelijke betrokkenheid komt naar voren in het feit dat hij veel van zijn brieven aan zijn gemeente nog afsloot met ‘uw wettige predikant.’ De brief die hier besproken heeft als afzender  ‘uw wettige en beminnende herder.’ Hoewel hij door de kerk afgezet was wist hij zich nog steeds gebonden aan de gemeente, God had hem niet afgezet. De brief aan Gordon is hiermee ook een brief aan de hele gemeente. Hij schrijft in zijn brief: ‘want als ik aan u schrijf, dan meen ik, dat ik aan u allen schrijf.’ De pastorale bewogenheid klinkt door heel deze brief heen. Hij schrijft:  ‘u gaat met mij te bed, en u staat met mij op; gedachten aan uw ziel, mijn waardste in onze Heere, scheiden van mij niet in mijn slaap, u hebt een groot deel van mijn tranen, zuchtingen, smekingen en gebeden.’ Dag en nacht is hij met zijn gemeente bezig, ze ligt hem na aan het hart. Hij roept hen in deze brief dan ook op tot bekering en geloof tegen de achtergrond van oordeel, eindigheid en eeuwigheid. Hij roept hen op gehoor te geven aan zijn prediking: ‘Wee, wee, wee, zal uw deel daarvan voor eeuwig zijn, indien u ‘t evangelie niet zij een reuke des levens ten leven.’

Spiritualiteit

Als we de vraag stellen naar de spiritualiteit is het eerste dat opvalt dat we opnieuw zowel de innerlijke als uiterlijke vroomheid zen terugkomen. We zagen dit eerder bij Voetius. Als Puritein legde Rutherford sterk de nadruk op het heilig leven, hij schrijft: ‘Geloof mij, ik bevind, dat de hemel is een stad, die moeilijk te winnen is; de rechtvaardige zal nauwelijks zalig worden.’ Genade is niet goedkoop en de uiterlijke vroomheid kan niet ontbreken. Toch gaat het hem uiteindelijk meer om de innerlijke vroomheid, dat is immers de kern die vooraf gaat aan het uiterlijke. Het gaat hem dan uiteindelijk ook meer om de pietas dan om de praecisitas.
Het valt op dat hij grote nadruk legt op het gevaar dat men zich kan bedriegen:  ‘Allen zeggen, zij hebben geloof, en het grootste deel van de wereld weet niet en wil niet bemerken, dat een misslag in ‘t werk van haar zaligheid, de beklaaglijkste misslag is die er wezen kan, en dat geen verlies met dit verlies te vergelijken is.’ Hij doelt hiermee op de algemene werkingen van de Heilige Geest, die voorafgaat aan het ware zaligmakende geloof. Je kan dan ‘het goede Woord van God en de krachten van de toekomende eeuw smaken’ zonder waarlijk deel te hebben aan Christus. Enkel wie waarlijk met Christus verbonden is zal zalig worden. Het is van belang dat we zekerheid in Christus hebben en dat onze rekening door Hem betaald is. Hiertoe roept hij dan ook op: ‘nu in ‘t einde van uw dag maakt u zeker van de hemel; beproeft zelf, of u al recht en zeker in Christus bent (…) Zorgt verzekerd te zijn, dat ge boven de algemene belijdenis bent; (…) legt Christus geheel uw rekening en de geheimen in handen, beter is het dat gij Hem Die in dit leven uit uw hand geeft, dan dat Hij die na dit leven daaruit neemt.’
Deze waarschuwing komt direct voort uit zijn grote besef van dat wat er op het spel stond, de eeuwigheid. Telkens weer plaatst Rutherford dit tegen de achtergrond van de eindigheid van ons bestaan. Sterven is God ontmoeten en voor de Rechter verschijnen. Met de dood valt het oordeel en zal de Rechter oordelen. Hieruit komt ook de grote bewogenheid met de gemeente uit voort. Het eeuwig leven of het eeuwig oordeel is in het geding. Wie in dit leven Christus niet kent zal God ontmoeten als Rechter. In zijn spiritualiteit heeft hij dan ook veel aandacht voor de wederkomst en het koninkrijk. Het koninkrijk van Christus is voor de gelovige een Geestelijke werkelijkheid. Het beste kenmerk van een christen is dan ook dat hij betrokken is op het komende Koninkrijk. Geestelijk leven is niet alleen beperkt tot de eigen ziel, het is ook een betrokkenheid op de medemens en het Koninkrijk, dit alles omwille van Christus naam en glorie. Er zal blijdschap zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert. Het denken over het komende Koninkrijk heeft daarmee een belangrijke plaats in zijn spiritualiteit. Tegen deze achtergrond staat ook de nadruk op levensheiliging en zijn bewogenheid met de gemeente. We zien het 'onderweg' motief terugkeren.
Voor Rutherford loopt dit alles uiteindelijk echter allemaal uit in Christus. Hierbij staan we tenslotte stil: het Christocentrische van zijn spiritualiteit. De spiritualiteit van Rutherford is sterk Christocentrisch. We zagen hierboven al zijn nadruk op het verbonden zijn met Christus, en ook het Koninkrijk waarover hij spreekt is het Koninkrijk van Christus. In heel beeldrijke taal bezingt hij zijn liefde tot Christus en de liefde van Christus tot hem.  ‘nu heb ik menige zoete, zoete zachte kus, menige geparfumeerd welriekende kussen en omhelzingen ontvangen van mijn Koninklijke Meester. Hij en ik hebben veel liefde samen gehad.’ Even verder schrijft hij: 'O, dat de hemel en de hemel der hemelen papier was, en de zee inkt, en de menigte van de bergen koperen pennen, en ik dat papier van binnen en buiten kon volschrijven van de lof van mijn schoonste, mijn liefste, mijn beminnelijkste, mijn zoetste, mijn onvergelijkelijke en mijn allervriendelijkste en wonderlijkste Beminde!  Verder noemt hij Christus ‘mijn beminde’ en spreekt over ‘kussen en omhelzingen’. De gemeente noemt hij ‘de jonge bruid (d.i. van Christus, GT) die te Anwoth is.’ Steeds gebruikt hij het beeld van een huwelijk, van bruid en bruidegom. Deze bruidsmystiek doet denken aan het Hooglied en de mystiek van Bernardus van Clairvaux. De liefde staat hier centraal, meer nog dan het geloof. We kunnen concluderen dat Rutherford meer dan enig ander van de tot nu toe besproken theologen Christocentrisch is, alles draait in deze brief om de liefde van Christus.




In deze serie artikelen ga ik op zoek naar het antwoord op de vraag: Wat is christelijke spiritualiteit? Na een algemene inleiding sta ik stil bij de spiritualiteit van een zevental sleutelfiguren uit de kerkgeschiedenis. Ik sluit af met een conclusie waarin de lijnen samenkomen.