Zie: gkterreehorst.wordpress.com voor mijn nieuwe en actuele blog.
G.K. Terreehorst
dit is de weblog van G.K. Terreehorst
Waarom ik tegen de algemene invoering van de nip-test ben
Onlangs werd aandacht gevraagd voor de petitie ‘anders maar niet minder.’ In deze petitie wordt bezwaar gemaakt tegen het voornemen van minister Schippers om de NIP-test aan alle zwangere vrouwen aan te bieden. Deze test maakt het mogelijk om, op relatief eenvoudige wijze, te bepalen of het ongeboren kind een chromosomale afwijking heeft, zoals het Downsyndroom. De vraag is: wie kan hier tegen zijn? Het geeft de moeder de vrijheid om een eigen beslissing te nemen. Toch heb ik deze petitie ondertekend. Ik maak mij ernstig zorgen over de maatschappelijke denkrichting die hierin naar voren komt.
Doel
Het is het overduidelijk dat het hoofddoel van deze test is om de moeder de mogelijkheid te geven de zwangerschap af te breken. Natuurlijk kunnen er ook andere redenen zijn waarom het goed is vooraf te weten of een kind het Downsyndroom heeft, maar dit is zeker niet de reden om deze test aan te bieden. In de petitie wordt een (niet verifieerbaar) percentage van meer dan 90% genoemd, die ervoor kiest om na een positieve uitslag de zwangerschap af te breken. De maatschappelijke dwang om hiertoe te besluiten lijkt steeds sterker te worden. Ouders geven in een interview aan dat zorgverleners hier zelfs op aansturen. Hierachter zijn verschillende maatschappelijk tendensen aan te wijzen, die allen even zorgwekkend zijn. Op drie van deze zaken wil ik de aandacht richten.
Menselijk leven
Ten eerste spreekt hieruit een gebrek aan het respect voor het ongeboren leven. De gedachte is dat wanneer het kind niet levensvatbaar is buiten de baarmoeder, er geen sprake is van menselijk leven. Wie besluit een zwangerschap af te breken is daarmee niet schuldig aan het doden van menselijk leven. Deze grens is arbitrair, nauwelijks logisch te onderbouwen en is afhankelijk van de stand van de wetenschap. Ook los daarvan is het verbazingwekkend dat het ongeboren leven niet meer bescherming krijgt. In 2012 maakte een groot deel van politiek Nederland zich sterk voor een verbod onverdoofd ritueel slachten, terwijl diezelfde politici geen probleem hebben met het (onverdoofd) weghalen van ongeboren menselijk leven. Leven we in een maatschappij waarin kippen meer rechten hebben dan ongeboren kinderen? Gaat het lijden van kippen ons meer aan het hart dan het lijden van ongeboren kinderen? Er is hierop een grondige bezinning nodig. Ik wil ervoor pleiten dat er vanaf het eerste moment na de bevruchting, op zijn minst in juridische zin, sprake is van menselijk leven. Juist omdat er daarna geen logische grens te trekken is, heeft het kind vanaf het begin recht op wettelijke bescherming. Het afbreken van zwangerschappen is daarmee geen begaanbare weg.
Maakbaarheid
De tweede zorgwekkende ontwikkeling is het idee van de maakbaarheid van de mens en de maakbaarheid van het leven. De vrees is dat er steeds minder ruimte komt voor dat wat niet perfect is. Voor elke afwijking is een middel of een behandeling beschikbaar. Wie afwijkt van het ideaal is niet langer welkom in de maatschappij. De invoering van de NIP-test kan hierbij als een katalysator werken. Het wordt steeds meer gezien als maatschappelijk ongewenst, en zelfs egoïstisch, als je besluit een kind met het Downsyndroom geboren te laten worden. De bovengenoemde petitie zet met name in op dit punt: een kind met het Downsyndroom is anders, maar niet minder. Vanuit mijn christelijke achtergrond wil ik dit punt onderstrepen. Een maatschappij waarin alleen het perfecte een plaats heeft, is geen maatschappij waarin ik wil leven. Het idee van maakbaarheid is bovendien een mythe die meer kapot maakt dan je lief is.
Liberalisme
Ten derde wil ik wijzen op de diepste drijfveer achter dit besluit: het liberale vrijheidsbegrip. In dit denken betekent vrijheid de mogelijkheid om alles te doen wat je wilt. Deze individuele vrijheid wordt alleen daar begrensd waar de vrijheid van anderen in het geding is. Ook de invoering van de NIP-test kan gezien worden in lijn met dit denken. De vrouw is immers baas in eigen buik. Vanuit christelijk oogpunt is hier veel tegenin te brengen. Christelijke vrijheid is de mogelijkheid om te beantwoorden aan het doel waartoe de mens is geschapen. De mens is geen individu, maar een sociaal wezen, dat tot ontplooiing komt in relatie tot anderen. Er is een hogere autoriteit aan Wie we verantwoording schuldig zijn. Maar ook los van een christelijke levensovertuiging kan er bezwaar gemaakt worden tegen de gedachte ‘baas in eigen buik.’ Juist in het liberale denken waarin het individu op de eerste plaats staat, zou toch meer aandacht moeten zijn voor het ongeboren individu. Hoe kunnen we hen zomaar alle menswaardigheid ontzeggen? We kijken nu met afschuw terug op ons slavernijverleden. Hoe konden weldenkende mensen ooit zulke gruweldaden begaan? Maar, was de belangrijkste reden niet dat de slachtoffers niet gezien werden als mensen? De menselijke beschermwaardigheid was niet op hen van toepassing. Een gevaarlijke denkfout zoals we nu weten. Maken we wat betreft het ongeboren leven vandaag de dag niet dezelfde denkfout als toen? Zal men ooit met afschuw terugkijken op deze periode en zich afvragen hoe kan een weldenkend mens zoiets doen? We mogen het hopen!
Ten slotte
Vanwege de bovengenoemde redenen ben ik tegen de algemene invoering van de NIP-test. Er spreekt een denken uit dat ingaat tegen alles waar ik voor sta. Het is een bewijs van de steeds verdere secularisering van het denken. Mensen worden gedwongen tot een keuze die er niet zou moeten zijn. In plaats hiervan zouden we het kwetsbare en onmondige menselijk leven moeten beschermen. De maatschappij zou een warm welkom en een thuis moeten bieden voor hen die anders zijn. In de wetenschap dat elk menselijk leven even waardevol is. In het besef dat elk mens het leven slechts gekregen heeft.
Hoe weet ik of ik geloof?
Er was
eens een koorddanser die over het diepste ravijn van het land een touw had
gespannen. Onder het oog van duizenden mensen liep hij voorzichtig over het
touw naar de overkant. De menigte hield de adem in, maar juichte toen de man
veilig de overkant bereikte. Toen stelde de man een vraag: 'geloven jullie dat
ik het ook met een kruiwagen kan?' De menigte schreeuwde in koor: 'ja, zeker
wel!' 'En wat als er iemand in de kruiwagen zit?' Opnieuw riep iedereen: 'Ja
natuurlijk, kunt u dat!' Waarop de man zei: 'Als u gelooft dat ik dit kan, mag
ik dan een vrijwilliger verzoeken om in te stappen?' En toen werd het doodstil...
Geloven is eenvoudig als het slechts roepen langs
de zijlijn is. Geloven is een stuk lastiger als ons leven er van af hangt. Het
kenmerk van het christelijk geloof is nu juist dat ons leven er van afhangt.
Sterker nog ons eeuwig leven hangt er
van af. Wie niet gelooft gaat voor eeuwig verloren, de Bijbel is er duidelijk
over. De vraag 'hoe weet ik of ik geloof?' is daarom een belangrijke vraag. Het
is best te begrijpen dat je worstelt met de vraag: geloof ik wel echt? Tegelijk
is het ook bijzonder dat je deze vraag stelt en dat deze vraag je bezighoudt.
Heel veel mensen maakt het immers helemaal niet uit of ze nu wel of niet
geloven in de Heere Jezus. Buiten de kerk zijn er veel mensen die niet geloven
in God. De vraag geloof ik wel echt is dan niet van belang. Binnen de kerk zijn
er veel mensen die op zich wel geloven in God, ook wel weten dat deze vraag belangrijk
is, maar zich er toch nooit druk om maken. Geloven lijkt dan eenvoudig, omdat
het eigenlijk geen echt geloof is. Net als al de toeschouwers bij die
koorddanser. Soms kan God ons leven zo sturen dat we heel erg bepaald worden
bij de vraag 'geloof ik wel echt.' Bijvoorbeeld als we tegenslag hebben. We
noemen dit een geloofsbeproeving. Het is genade van God dat we soms op de proef
gesteld worden. Alleen dan weten we immers of ons geloof echt is. De kwaliteit
van een schip kan pas echt getest worden in een grote storm. Er was eens iemand
die bad tot God na het overlijden van zijn vrouw: 'Heere, als mijn geloof een
kaartenhuis is, dan is het uw genade als het omver wordt geblazen, keer op
keer.'
Geloof draait om de Heere Jezus
Voor we ingaan op de vraag wat geloof wel is,
allereerst de vraag wat geloof niet is. Geloven is geen goed werk, waardoor wij
de zaligheid verdienen. Soms wordt er wel eens zo gedacht: ik moet geloven,
want dan - als beloning - wordt ik zalig. Een tekst als 'geloof in de Heere Jezus
Christus en u zult zalig worden' (Hand. 16:31), lijkt dit te zeggen. Toch is
dat niet zo. Wij worden zalig omdat Christus de zaligheid verdiend heeft, niet
omdat wij geloven. Toch is het geloof wel noodzakelijk, zonder geloof worden
wij niet zalig. Wat het geloof namelijk doet is dat het zich richt op de Heere
Jezus. Geloof is het instrument
waardoor wij Christus omhelzen, zo kunnen we in de belijdenis lezen. Om dit
duidelijk te maken vergelijkt Luther het met een huwelijk.
Stel je voor, zo zegt hij, dat er iemand is met
heel veel schuld, een schuld die onmogelijk is af te betalen. Dan komt er
iemand anders, een rijk man, die trouwt met degene met die schuld. Er wordt een
trouwring uitgewisseld en een huwelijksakte ondertekend. Vanaf dat moment is de
schuld het eigendom van die rijke man, die de schuld kan afbetalen. Degene met
de schuld, is hiervan verlost en ontvangt de rijkdommen van de man. Zo is het
nu ook met de zondaar en de Heere Jezus. Luther noemt het geloof de bruidsring
waardoor Christus en de gelovige met elkaar verbonden worden. Christus neemt de
schuld van de zondaar op zich, en betaalt daarvoor aan het kruis. De zondaar
krijgt de rijkdommen van Christus, en wordt even rijk als Hem.
Wat je hier ziet is dat de zondaar dus niets verdiend
om de schuld af te lossen. Ook dat huwelijk brengt geen geld in het laatje, om
het zo eens te zeggen. De zondaar wordt verlost van de schuld enkel alleen
omdat hij of zij 'trouwt' met een rijk iemand en daarom deelt in Zijn rijkdom. Zo is het de gelovige die Christus omhelst
en daardoor vergeving ontvangt. Dit
betekent dat het in het geloof eerst en vooral draait om de Heere Jezus
Christus. Zoals het in een huwelijk draait om de ander, zo ook in het geloof.
Als je wilt weten of je gelooft, kan je dus allereerst afvragen: Heb ik de
Heere lief? Dien ik Hem? Heb ik Hem elke dag nodig? Weet ik dat ik totaal van
Hem afhankelijk ben? Toen Petrus zijn
Meester verloochend had, durfde hij zich niet zomaar een gelovige te noemen.
Maar toen Christus vroeg: 'Heb je mij lief?' Kon hij niet anders antwoorden
dan: 'Ja, Heere, ik heb U lief!' (Joh. 21). Dat kenmerkt nu de ware
gelovige. Geloof stelt de persoon van de Heere Jezus centraal. Geloven betekent
daarom allereerst geloven in de Heere Jezus Christus. Geloven is dus niet, er
zomaar vanuit gaan dat je zonden vergeven zijn. Nergens in de Bijbel wordt
tegen ongelovigen gezegd: geloof maar dat je zonden vergeven zijn, geloof maar
dat je een kind van God bent, of, geloof maar dat je naar de hemel gaat. Nee,
de oproep die gedaan wordt is geloof in de Heere Jezus. Dit is een belangrijk
verschil. Het geloof gaat allereerst om de Heere Jezus. Alle andere dingen komen
daaruit voort. Vergeving van zonden, het kind zijn van God en een plaats in de
hemel, ontvang je allemaal door het
geloof in de Heere Jezus. Als je in Hem gelooft mag je weten dat je zonden
vergeven zijn, dat je een kind van God bent en dat je naar de hemel gaat.
Geloven raakt je hele leven
Geloven is niet iets oppervlakkigs. Als de vraag
gesteld wordt 'gaat het morgen regenen?' kan je antwoorden: 'ja, ik geloof het
wel...' Wat je eigenlijk bedoelt is: 'ik weet het niet precies, en het maakt me
ook niet uit.' Dit is niet het geloof waar het in de Bijbel om gaat. Geloof kan
ook een andere betekenis hebben.
Stel dat een goede vriend wordt beschuldigd van
een misdaad en hij ontkent het. Jij kent je vriend, je weet dat hij niet liegt,
je vertrouwt hem. Als mensen hem dan proberen te beschuldigen kan je op een
bepaald moment vol overtuiging uitroepen: 'maar, ik geloof hem!' Zo'n uitroep
kan uit de grond van je hart komen en berust op een vaste overtuiging dat je
vriend de waarheid spreekt.
Dit heeft veel meer te maken met het christelijk
geloof. Geloven kan je zien als de vaste overtuiging uit de grond van je hart,
dat wat Christus gezegd heeft waar is. De overtuiging dat alles wat in de
Bijbel staat waar is. Het woord geloven
heeft alles te maken met het woord vertrouwen.
Geloven is vertrouwen op het Woord van God en vertrouwen op Christus. Een zo
sterk vertrouwen dat je jouw gehele leven in Zij handen legt. Het voorbeeld van
de koorddanser leert dat dit heel veel van je vraagt. Je bent er daarom met
heel je leven, met alles wat je hebt, bij betrokken. Geloven raakt jou als
persoon geheel en al. Geloven raakt je hoofd, je hart en je handen. Je gaat
anders denken, je hart gaat uit naar andere dingen, en je gaat anders leven.
Geloven raakt je hoofd
Allereerst raakt geloven je hoofd. Ik bedoel
daarmee, je denken. Het betekent dat we erkennen dat alles wat in de Bijbel
over ons staat waar is. Als je in de Heere Jezus gelooft dan moet je erkennen
dat je zelf een grote zondaar bent. Hijzelf zegt het namelijk: wij hebben zwaar
gezondigd en hebben eeuwige straf verdiend. Zonder vergeving van zonden kan je
nooit bij God wonen of Zijn kind zijn. Erkenning van deze schuld is
noodzakelijk. Berouw over de zonden hoort hier ook bij. Er is geen verzoening
mogelijk als je niet bereid bent de zonden te belijden en er berouw over te
betonen.
'Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben,
misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden
belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te
reinigen van alle ongerechtigheid. Als wij zeggen dat wij niet gezondigd
hebben, maken wij Hem tot leugenaar en is Zijn woord niet in ons' (1 Joh. 1:8-10).
Zeggen dat we geen zonden hebben dat is God voor
leugenaar uitmaken. Dat is duidelijke taal! Wij zijn vaak best tevreden met
onszelf. God leert dat wij zondaren zijn. Geloven is ook dat erkennen. Telkens
moet je jezelf in je denken laten leiden door wat de Bijbel zegt. Geloven is
niet, 50% van de woorden van God serieus nemen, en de rest naast je neerleggen.
Dat is geen geloof! Als je jezelf afvraagt: 'geloof ik nu wel echt?', kan dit
dus een belangrijk hulpmiddel zijn. Stel je de vraag: of je werkelijk aanvaard
en voor waar aanneemt, alles wat de Bijbel zegt.
Geloven raakt je hart
Geloven is ook iets dat je hart raakt. Bij de
vraag: 'geloof ik wel echt?', is het daarom belangrijk om naar je hart je
luisteren. Als je getrouwd bent en je vraagt je af: houdt ik nog wel van mijn
man of vrouw? Dan kan je dagenlang in dikke boeken gaan bladeren die gaan over
liefde. Je kan allerlei stofjes in je hersens laten meten of uren met een
psycholoog praten. Misschien dat je erachter komt. Beter is het echter om je
vrouw of man nog eens diep in de ogen te kijken. Geloof me, dan weet je het
direct! Als we telkens bezig zijn met de vraag: geloof ik nu wel of niet, heb
ik dit of dat kenmerk nu wel of niet, dan ons dat moedeloos maken. Geloven is
nu juist dat wel niet naar onszelf maar naar Jezus kijken, dat ons hart op Hem
gericht is. Jezus vroeg het heel eenvoudig aan Petrus: 'Hebt u mij lief?' Jezus
raakt met deze ene vraag de kern, Hij vraagt naar het hart!
Geloven raakt je handen
Tenslotte raakt geloven ook je handen, ofwel de
dingen die je doet. Als je met je hart de Heere lief hebt, als je weet wat Hij
voor jou gedaan heeft, dan wil Hem ook volgen en gehoorzamen in heel je leven. Hij
is dan jouw Meester en Koning! Geloof en bekering gaan daarom altijd samen.
Bekering is de omkeer van je leven. Van een leven in de zonde, tot een leven
waarin je zoekt de wil van God te doen. Misschien dat je nog wel eens verlangd
naar de zonde, maar als het goed kan het je niet meer echt bevredigen. Je
gaat de zonde haten en ertegen vechten.
Je kan niet verder gaan met zondigen. Nee, je leven zal moeten veranderen. Dit
blijft een levenslange strijd met veel vallen en opstaan, maar het is wel
noodzakelijk. 'Als wij zeggen dat wij
gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen,
liegen wij en doen de waarheid niet' (1 Joh. 1: 6). De reden dat je strijdt
tegen de zonden is niet dat je daarmee de hemel verdiend. De reden is dat je de
Heere lief hebt en Hem wil dienen. Je weet dat Hij het beste met je voorheeft,
daarom gehoorzaam je Hem. Het betekent ook dat in alles wat je doet, je
afhankelijk weet van God de Vader. Jezus zegt: we moeten worden als een kind!
Een klein kind is helemaal afhankelijk van zijn vader en moeder. Zo is het ook
met Gods kinderen. Een gelovige weet dat Hij God voor alles moet danken. Niets
wat hij heeft is immers eigen verdienste. Je kan je de vraag stellen of je
bereid bent op zo’n manier de Heere te volgen en te dienen? Wil je dat echt of
trekt de zonde nog meer? Je mag de Heere vragen of Hij je hart wil veranderen.
De Heilige Geest wil helpen
We begonnen met de vraag: hoe weet ik of ik
geloof? We hebben gezien dat dit een belangrijke vraag is. Ons leven hangt er
van af. We hebben ook gezien dat het ware geloof nogal wat inhoudt. Het iets
dat je hele leven raakt en verandert. Met hoofd, hart en handen, wordt je een
ander mens. Geen enkele gelovige is volmaakt. Maar al te vaak valt ook een
gelovige in zonden, is ook een gelovige soms niet met zijn hart bij de Heere
betrokken en heeft hij soms heel opstandige gedachten. Dit komt omdat het
geloof woont in een ongelovig hart. Een levenslange strijd tegen de zonde blijft
nodig. Dit betekent echter niet dat we moeten twijfelen aan ons geloof. Het
avondmaalsformulier zegt dat zelfs een onvolkomen geloof, ons niet mag afhouden
van de tafel. Wel moeten we dan God bidden en Hem zoeken, opdat Hij ons geloof
zal versterken. Het is niet zo dat een gelovige nooit twijfelt. Wel is het zo
dat een gelovige met deze twijfel uiteindelijk altijd bij de Heere terecht zal
komen. In eigen kracht is het onmogelijk om te geloven. Om deze reden heeft God
ook Zijn Geest gezonden om dat geloof in ons te ontsteken. Het is de Geest die
ons wil helpen, die ons wil leren te geloven. Al de zaken die God vraagt die
wil Hijzelf door Zijn Geest ons schenken. Bijzonder is dat juist dat je ook mag
verzekeren van het geloof. Het hangt dan niet langer van ons af, maar God Zelf
staat garant voor onze zaligheid. Je mag daarom bidden of de Geest die
overtuiging in je hart wil geven dat je een kind van God bent. Je mag Hem
bidden om ook daadwerkelijk de Heere te leren volgen met hoofd, hart en handen.
Tegen de stroom in
Schriftgedeelte: Daniël 3: 7-18
Daniël en zijn vrienden leefden in een omgeving waarin de God van Israël niet werd gekend of gediend. Ook wij leven vandaag in zo'n wereld. In plaats van God worden er allerlei andere goden gediend. In het gedeelte hiervoor lezen we hoe Nebukadnezar een beeld heeft gemaakt. Een gouden beeld van 27 meter hoog en 2,7 meter breed. Alle volken en landen worden opgeroepen om voor dit beeld te buigen. Het is een teken van de macht van Nebukadnezar. Daar in Babylon moet heel de wereld verenigd met elkaar buigen voor het beeld. Wie het niet doet wordt gedood. Het doet denken aan de toren van Babel. Alle leiders uit alle delen van het rijk komen naar het beeld. Allemaal buigen ze voor het beeld op het bevel van de koning. Ook de drie vrienden staan voor het beeld. Het gouden beeld maakte dat ze stonden voor de keuze. Of meegaan met de massa en het beeld aanbidden, of staande blijven, wat de gevolgen ook zullen zijn. De drie vrienden maakten hun keuze...
Hieronder een aantal punten ter overdenking bij dit gedeelte.
- De drie vrienden zijn aanwezig op het plein, midden tussen de mensen. Ze liepen niet weg uit de menigte en ze waren ook niet thuisgebleven. Er gaat weinig getuigenis uit van mensen die onzichtbaar zijn, zich hebben teruggetrokken uit de wereld. De vrienden doen dat niet. Ze zijn in dienst van de koning, ministers in zijn koninkrijk. Ze trekken zich niet terug. Iets wat misschien wel veel makkelijker was geweest. Ook wij krijgen niet de opdracht ons terug te trekken.
- Veel mensen volgen vandaag de dag de mening van de grote massa. Waar de massa heengaat, ga ik ook heen. Dat is vaak wel zo makkelijk. Toch is slechts zelden de richting die de massa op gaat de goede richting. De massa is een slechte leidsman. Het is immers een massa die van God is afgevallen en bij Hem vandaan gaat. Wie klakkeloos de massa navolgt buigt voor de stomme afgoden en komt tegenover God te staan.
- De drie vrienden staan wel tussen de menigte, maar ze gaan niet mee met de menigte. Ook zonder het dreigement van de koning moet het moeilijk geweest zijn om niet samen met de menigte te buigen. Meedoen is veel makkelijker, dan val je niet op. Deze vrienden blijven staan en zijn anders dan de grote menigte. Ook vandaag is een christen anders dan de massa. Op sommige momenten zal dat onherroepelijk naar voren komen. Hoewel de verleiding misschien groot is, vraagt God om dan anders te zijn. Afwijken van de algemene opinie.
- De drie vrienden getuigen van hun God in alle openbaarheid. Ze gaan in tegen de menigte op het moment dat hun God in het geding is. In alle openbaarheid laten ze zien dat ze in God geloven en Hem vertrouwen. Even later voor de koning herhalen ze hun zichtbare getuigenis met woorden. Wat een getuigenis gaat daarvan uit: 'Onze God die wij eren is machtig ons te verlossen uit de brandende oven!'
- De vrienden vertrouwen in alles op God. Hoewel de dreiging klinkt van de dood, buigen ze niet. Gebracht voor de koning getuigen ze opnieuw van hun vertrouwen op God. Ze wisten niet van te voren of ze het zouden overleven. Toch vertrouwen ze op God. Zo'n openbaar vertrouwen op God wordt nooit beschaamd. Ook nu niet.
- Onze God is machtiger dan de grote machten van de wereld. De drie vrienden bleken sterker dan de grote koning, omdat de God van deze vrienden sterker was dan Nebukadnezar. Ten diepste zien we hier een grote strijd tussen de macht van de wereld, de macht van de massa, en de God van hemel en aarde. God is machtiger.
Sociale media
De sociale media is zo'n plaats waar we staan te midden van de massa. Alles wat we daar doen is letterlijk direct zichtbaar voor de massa. Ook daar komt vaak de oproep om maar te buigen voor gouden beelden, om aan allerlei dingen mee te doen. Wie het niet doet dit hoort er niet bij. Deze roep van de massa heeft grote macht. Het is veel makkelijker om te buigen dan om tegen de stroom in te gaan. Zorg dat je niet valt voor deze macht. Dat kan alleen als er een grotere macht in je leven is, de macht van Christus. Door op Hem te vertrouwen kan je ingaan tegen de massa, daar waar het geloof in God in het geding is. Dan kan het publieke toneel van sociale media een toneel worden waarop je van de macht van God kan getuigen. Tegen de stroom in: 'Onze God die wij eren is machtiger dan alle aardse machten!'
Een bijdrage geschreven voor de HHJO
IX. Conclusie
Tenslotte wil ik in deze laatste
bijdrage enkele conclusies trekken en lijnen schetsen. Een vergelijking van één
enkel werk van zeven verschillende personen over een periode van ongeveer 1500
jaar is te weinig om algemene conclusies te trekken, toch wil ik enkele lijnen
trekken.
Het object van de spiritualiteit
Gevoel en verstand
Uiterlijkheid en innerlijkheid
Wereld en Vaderland
In deze serie artikelen ga ik op zoek naar het antwoord op de vraag: Wat is christelijke spiritualiteit? Na een algemene inleiding sta ik stil bij de spiritualiteit van een zevental sleutelfiguren uit de kerkgeschiedenis. Ik sluit af met een conclusie waarin de lijnen samenkomen. De gehele serie is hier te downloaden als pdf.
Het object van de spiritualiteit
Allereerst de vraag naar
het object van de spiritualiteit. Waarnaar of waarop richt zij zich? Wat dit betreft
zien we in de loop der eeuwen een bepaalde verschuiving. De spiritualiteit van
Augustinus draait vooral om God en niet zo zeer om Christus. Het gaat bij hem
om het rust vinden in God. Ook bij Thomas zien we een meer theocentrisch
georiënteerde spiritualiteit. Bij de Reformatie zien we dit veranderen en wordt
de spiritualiteit meer Christocentrisch, de verzoening komt meer centraal te
staan. Met name Rutherford is hier een goed voorbeeld van, het draait bij hem
om de liefde in Christus. Ook zien we dat vanaf de Reformatie de vraag naar de
rechtvaardiging centraler komt te staan en hiermee ook de uitverkiezing. Met
name voor de na-Reformatorische personen die we vergeleken hebben geldt dat de
verkiezing de grond is voor de geloofszekerheid en de troost in moeilijke
tijden. Hun spiritualiteit is hiermee gefundeerd in God zelf en Zijn besluiten.
De verkiezing is hiermee geen struikelblok voor een gezonde spiritualiteit maar
juist de grond ervan. Hier wordt ten volle rekenschap gegeven van hetgeen ik in
het eerste hoofdstuk opmerkte, namelijk dat christelijke spiritualiteit bij God
vandaan komt. Stuk voor stuk hebben de bovengenoemde personen hiervan getuigt.
Christelijke spiritualiteit is heel duidelijk religieuze spiritualiteit.
Gevoel en verstand
De tweede lijn die ik
onder aan de aandacht wil brengen is die van de verhouding gevoel en verstand,
ofwel spiritualiteit en scholastiek. Telkens zien we deze vraag terugkeren. In
het huidige theologische klimaat worden beiden nogal eens tegen elkaar
uitgespeeld. Geloof is iets van het hart en niet van het verstand, je moet het
ervaren en niet kennen. Uit de werken van de besproken personen blijkt dat dit
een valse tegenstelling is. Juist een scholasticus als Voetius getuigt ook van
diepe spirituele en pastorale inzichten. Geloof gaat het hart én het verstand
aan. We zagen hierboven al dat juist het als meest scholastisch en rigide te
boek staande dogma, namelijk de uitverkiezing, juist de grond vormt van de
spiritualiteit. De meest dorre en schijnbaar nutteloze dogmatische
onderscheidingen blijken bij nader inzien vaak cruciaal voor de praktijk van
het geloof. Beiden moet men dus niet tegen elkaar uitspelen. Wel is het zo dat
scholastiek los van spiritualiteit en vroomheid een nutteloze en zelfs
gevaarlijke bezigheid is. Jonathan Edwards wijst ons op het feit dat de
spirituele ervaring onherroepelijk meekomt met het geloof. De
geloofsverbondenheid met Christus raakt verstand, wil en gevoel. Wat dat
betreft is spiritualiteit dus geen plus bij het christenleven, maar is ze er
een onlosmakelijk onderdeel van.
Uiterlijkheid en innerlijkheid
Spiritualiteit is iets
van het innerlijk, in de definitie noemen we het iets dat in het hart wordt
opgeroepen. In diezelfde definitie staat echter ook dat dit gestalte krijgt in
een leven voor Gods aangezicht. Deze relatie tussen de innerlijke vroomheid en
de uiterlijke vorm waarin dit zichtbaar wordt zagen we steeds terugkeren. De vraag
is: wat is de verhouding tussen beide? Al de besproken theologen zijn het
erover eens dat beiden niet los van elkaar gemaakt kunnen worden. Afhankelijk
van de historische context zien we dan ook dat of het één of het ander
benadrukt wordt. Calvijn legt, tegen de achtergrond van de goede werken
theologie van Rome, vooral de nadruk op de innerlijkheid. Een ieder moet
persoonlijk in het hart geloven. De latere Piëtisten leggen vooral de nadruk op
het feit dat innerlijke vroomheid uiterlijke consequenties dient te hebben, dit
tegen de achtergrond van de morele laksheid van het kerkvolk. Ook de Moderne
Devotie legde de nadruk op innerlijkheid én uiterlijkheid. Het ontbreken van
uiterlijke vroomheid is dan ook vaak een teken van het ontbreken van innerlijke
vroomheid. Edwards die leefde in een turbulente tijd van opwekking, benadrukte dat
het uiterlijke vrome leven bewijs is van de innerlijke vernieuwing. Begrijpelijk
dat juist om die reden veel nadruk werd gelegd op uiterlijke vroomheid. Beiden moeten
daarom ook niet losgemaakt worden. Wel is het mijns inziens belangrijk om de
juiste volgorde vast te houden: uiterlijkheid volgt op innerlijkheid. De mens
die door God (innerlijk) gerechtvaardigd wordt zal dit laten blijken in een
(uiterlijk) leven in heiligheid. Wie dit omdraait vervalt in wetticisme, God
rechtvaardigt Goddelozen en geen heiligen. Ten slotte wordt hier opnieuw bevestigt
wat al in de inleiding gezegd werd. Christelijke spiritualiteit blijft nooit in
de lucht hangen, maar raakt het hele leven.
Wereld en Vaderland
Een vierde punt waarop de ik de aandacht wil
vestigen is het kader waarin de spiritualiteit beoefend wordt. We zien dat bij
Augustinus en Thomas spiritualiteit vooral een individueel karakter heeft. Bij
Calvijn en Rutherford is deze meer op de kerk en gemeente gericht. Je bent als
gelovige niet alleen op deze wereld, maar je vormt samen met de andere
gelovigen het lichaam van Christus, je bent gemeente. Dit heeft ook gevolgen
voor de spiritualiteit, ook daarin speelt de gemeente en de kerk een rol. Als
we Thomas hierbij tegenover Calvijn zetten zien we het verschil. Thomas zat in
een klooster en zonderde zich af van de wereld. Calvijn was predikant in een
grote stad en stond juist middenin de wereld. Mijn inziens stuiten we hier op
twee lijnen van spiritualiteit en geloofsbeoefening die we in heel de
geschiedenis terug zien komen.
Het zijn lijnen die we niet tegen elkaar uit
moeten spelen maar die we wel kunnen onderscheiden. Calvijn is hierbij een
voorbeeld van de ene lijn. Zijn spiritualiteit is vooral gericht op het hier en
nu, op zijn door God gegeven taak in deze wereld en de rol en plaats van de
kerk hier en nu. Diepgaande contemplaties over het toekomende leven vinden we
dan ook nauwelijks. Thomas is een voorbeeld van de andere lijn. De wereld en
het hier en nu speelt een veel kleinere rol, hij is vooral opwaarts gericht op
het hogere. Het verlangen naar het Vaderland speelt hierbij een grote rol, de
mens is een pelgrim onderweg, de wereld en dit leven zijn slechts
tussenstations op weg naar de eeuwigheid, naar God, naar het Vaderland.
Dit zien we ook duidelijk bij Augustinus terug.
Zijn onderscheid tussen uti en frui heeft hiervoor mijns inziens de
theologische basis gelegd. We moeten de wereld gebruiken om God te genieten.
Dit richt ons oog omhoog op God, de wereld om ons heen is niet de laatste
bestemming. Dit Pelgrimsmotief zien we dan ook steeds door de hele geschiedenis
heen terugkeren, het ontbreekt eigenlijk bij geen van de besproken personen.
Wel zien we dat het bij de één een grotere rol speelt dan bij de ander. Bij
Calvijn treffen we het minder aan dan bij Augustinus. Wat betreft de
tegenstelling Thomas en Calvijn kunnen we denk ik wel zeggen dat Augustinus de
middenpositie bekleed. Hij wilde oorspronkelijk een leven in afzondering in het
klooster leiden, tot de gemeente hem riep en hij bisschop werd en zo dus een
taak in de kerk kreeg.
Ook hier is het denk ik opnieuw van belang om het
juiste evenwicht te bewaren. Als Christenen zijn we als pelgrims op weg naar
het Vaderland en hebben we hier geen blijvende stad, dit kan veel aardse zorgen
relativeren. Anderzijds zijn we door God in deze wereld geplaatst en hebben we
hier ook een taak en een opdracht, de wereld is en blijft Gods schepping en we
mogen dit dan ook niet verwaarlozen. Uiteindelijk gaat het echter wel om de
innerlijke relatie en verbondenheid met God, door Christus en dient ons
hoofddoel te zijn God te dienen en Hem te genieten, de wereld kunnen we
hiervoor gebruiken.
Tenslotte
Hierboven heb ik op grond
van de eerdere portretten enkele lijnen proberen te schetsen. Lijnen die met elkaar
een kader vormen waarin christelijke spiritualiteit beoefend wordt. We hebben gezien
hoe deze spiritualiteit onontkoombaar samenhangt met het geloof. Een christenmens
is een spiritueel mens, de door de Vader in het hart gelegde geloofsverbondenheid
met Christus, raakt het hele leven. We zien hoe in de traditie altijd de verbinding
is gebleven tussen het verstand enerzijds en het praktische leven anderzijds. Binnen
deze christelijke spiritualiteit zagen we telkens weer een bepaalde spanning. Het
is de spanning tussen het hier en nu en het verlangen naar het Vaderland dat wacht.
Christelijke spiritualiteit kan misschien het best worden samengevat met het woord
verlangen. Of zoals Paulus het verwoordt:
'Ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker
verwachten.'
VIII. Jonathan Edwards (1703-1758)
In de laatste bijdrage van deze serie gaan we naar Amerika. We staan
stil bij de beroemde prediker Jonathan Edwards. Zijn rol bij de opwekkingen
daar maken dat hij tot op de dag van vandaag een grote bekendheid geniet. We
lezen één van zijn bekendste boeken Religious Affections.
Leven
Jonathan Edwards werd geboren in East Windsor,
Connecticut. Hij studeerde aan Yale College te New Haven en was daar ook
enige tijd docent. In 1727 werd hij predikant te Northampton. Hij was hier in
1734-1735 betrokken bij een belangrijke opwekking, later schrijft hij hierover
in Faithful narrative of the suprising
work of God. Deze opwekking is de voorloper van The Great Awakening van 1740-1742. Deze laatste opwekking bracht
heel Massachusetts en Connecticut in beroering. In de eerste opwekking kan Edwards
als de leider worden aangewezen, in de tweede was dit de uit Engeland
overgekomen George Whitefield. Hoewel hij de gebreken van deze tweede opwekking
afwees, verdedigde hij ze toch als een werk Gods, ‘niet alle bloesem draag
vrucht’, zo zei hij. In de jaren hierna werd zijn populariteit in de gemeente
kleiner, er ontstond een conflict over het avondmaal. Edwards was het niet eens
met de opvatting van zijn voorganger Stoddard, die beweerde dat het avondmaal
een middel tot zaligheid was en zaligmakend geloof dus geen voorwaarde was. Hij
legde hier juist wel de nadruk op. Volgens hem moest je kunnen getuigen van
geestelijke ervaringen, voor je aan het avondmaal mocht. Uiteindelijk leidde
dit ertoe dat hij op 22 juni 1750 van de gemeente werd losgemaakt. Hij werd nu
zendeling onder de indianen te Stockbridge en schreef daar ook verschillende
boeken. In 1757 werd hij benoemd als voorzitter van het Princeton College. Hij
werd echter al snel ziek en stierf op 22 maart 1758.
Religious Affections
Religious Affections verscheen in 1746 en is geschreven als reactie
op The First Great Awakening . In het boek gaat hij in op het proces en de
kenmerken van de bekering. De vraag was hoe het echte werk van de Geest te
herkennen was. Niet alle religieuze ervaringen zijn door de Geest gewerkte
ervaringen. Hij vraagt daarbij grote aandacht voor de vrucht van de Geest, die
in het leven zichtbaar moet zijn. De innerlijke verandering van het hart zal
ook een uiterlijke verandering van bekering met zich mee brengen. Tot op de dag
van vandaag wordt dit boek door velen gelezen. Onlangs verscheen Nederlandstalige
uitgave onder de titel Religieuze
gevoelens.
Spiritualiteit
Het eerste waar ik de aandacht op
wil vestigen is de belangrijke plaats die de Heilige Geest inneemt. Edwards
denkt sterk van uit de Geest, de volgorde is bij hem Geest en Woord. Het is zo
sterk dat het werk van de Geest nog belangrijker lijkt te zijn dan het werk van
de Zoon en de Vader. Het verzoeningswerk van Christus wordt bijna secundair ten
opzichte van de toepassing van de Heilige Geest.
Wat de kerkleer betreft is hij
sterk congregationalistisch met een labadistisch trekje. Zo vond hij dat het
avondmaal alleen was voor hen voor hen die hun bekering kon belijden. Edwards
keert zich hiermee tegen het half-way
covenant, een opvatting waarbij het leek alsof een gedoopt iemand die
deugdzaam leefde al half op weg was. Edwards streed hiertegen en bij de
opwekking van 1734-1735 legde hij dan ook grote nadruk persoonlijke bekering en
berouw. Zijn strikte avondmaalsopvatting is dan ook de reden geweest dat hij
uit de gemeente moest vertrekken. Veel van zijn preken hebben de heiligmaking
als thema. Opnieuw zien we hier weer terugkeren wat we al eerder zagen, dat de
innerlijke vroomheid leidt tot de uiterlijke vroomheid. Dit was kenmerkend voor
de stroming van het Gereformeerd Piëtisme waar we naast Voetius en Rutherford
ook hem toe mogen rekenen. De wedergeboorte is voor hem iets wat zich uitstrekt
over het hele leven. Het leven moet gericht zijn op de glorie van God.
Daarnaast zien we dat zijn bekering
meer Theocentrisch dan Christocentrisch is. Hij beschrijft het als ‘a sense of the glory of the Divine Being’
en ‘a sweet delight in God and divine
things’ de persoon van Christus en de verzoening missen we hier en zijn
bekering is daarmee meer ontologisch dan soteriologisch gestructureerd. Het
leert ons dat iemand zijn bekering dus niet per definitie in soteriologische
termen hoeft te beschrijven. Het is de heerlijkheid van God die hem overweldigt
en pas achteraf kan hij zeggen dat ‘there
was anything spiritual, or of a saving nature in this’. Christus lijkt hier
dus een kleinere rol te spelen dan de Geest die hem deze beleving geeft.
Even verder lezen we enkele
voorbeelden van zijn spiritualiteit in de praktijk, hoe hij de heerlijkheid van
God in heel de schepping ziet, hij schrijft dan: ‘God’s
excellency, His wisdom, His purity, and love, seemed to appear in everything
(…) I often used to sit and view the moon for a
long time, (…) to behold the sweet glory of God in these things; in the mean
time singing forth, with a low voice, my contemplations of the Creator and
Redeemer.’ Hier
is te zien hoe hij heel concreet God in heel deze schepping ziet en ervaart,
alles spreekt van Hem. Het is het onderscheid van Augustinus in de praktijk
gebracht: de wereld gebruiken om God te genieten.
Uit het bovenstaande wordt reeds
duidelijk dat de affectie bij hem een grote rol speelt. In Religious affections benadrukt hij dat het geloof affectief van
aard is. Het gaat niet buiten de mens om, zonder gevoel geen geloof. Dit woord affections gaat dieper dan alleen maar
emotie, het heeft te maken met de liefde. Het kan dan ook geen loze emotie
gebaseerd op andermans emoties zijn, juist daar waarschuwde hij tegen. De
emotie moet redelijk zijn, opkomen vanuit de ziel en het verstand. Hoewel dit
op het eerste gezicht met elkaar strijd hield Edwards beiden dicht bij elkaar.
Hij spreekt dan ook van a new sense,
een nieuwe wil, een liefde tot God en een lust om heilig te leven.
Verder lezen: IX. Conclusie
In deze serie artikelen ga ik op zoek naar het antwoord op de vraag: Wat is christelijke spiritualiteit? Na een algemene inleiding sta ik stil bij de spiritualiteit van een zevental sleutelfiguren uit de kerkgeschiedenis. Ik sluit af met een conclusie waarin de lijnen samenkomen.
VII. Samuel Rutherford (1600-1661)
Vanuit Nederland maken we nu de oversteek naar Schotland. We bespreken
in deze bijdrage een brief van de puritein Samuel Rutherford geschreven in
1637. In deze periode kwam in de heuvels van Schotland de kerk tot grote bloei.
Leven
Samuel Rutherford is een Schotse
theoloog en vertegenwoordiger van het puritanisme. Hij werd geboren rond 1600
in Nisbet, studeerde te Edingurgh en werd in 1527 predikant in Anwoth. Zijn
Reformatorische en non-conformistische overtuigingen leidden in 1536 tot zijn
afzetting en verbanning naar Anwoth. Dit duurde tot het National Covenant van
1638, waarbij de Schotten een verbond sloten tegen de Anglicanisering van de
kerk. In 1638 werd hij benoemd als hoogleraar te St. Andrews. Op de Westminster
Synode was hij een van de vertegenwoordigers, hij bestreed het Arminianisme en
verdedigde de Presbyteriaanse kerkregering. Ook streed hij voor de vrijheid van
de kerk ten opzichte van de overheid. Na de val van het protectoraat van Oliver
Cromwell en de Restauration in 1660 werd hij afgezet en beschuldigd van
hoogverraad. Voordat dit proces kon beginnen overleed hij echter op 29 maart
1661.
Brief aan John Gordon (1637)
De brief die ik hier wil
bespreken is één van de vele die hij schreef in de periode dat hij verbannen
was uit Anwoth en in Aberdeen verbleef. Zelf zei hij hierover dat dit
geestelijk de beste tijd geweest is, hij leerde Christus beter kennen dan in de
periode van zijn gevangenschap. De brief dateert van 16 juni 1637 en is gericht
aan ‘the much honoured John Gordon.' Deze
John Gordon was kasteelheer van The
Castle of Cardoness, een kasteel dat zich, net als Anwoth, in de regio
Dumfries and Galloway. Van hem is bekend dat het eerst een ruwe en
onverschillige man was, maar dat zijn vrouw was wel Godvrezend was. Later kwam
hier een kentering in en Rutherford schreef hem verschillende brieven. Uit de
brief spreekt de ernstige bewogenheid van Rutherford met hem en de gemeente te
Anwoth. Deze sterke kerkelijke betrokkenheid komt naar voren in het feit dat
hij veel van zijn brieven aan zijn gemeente nog afsloot met ‘uw wettige
predikant.’ De brief die hier besproken heeft als afzender ‘uw wettige en beminnende herder.’ Hoewel hij
door de kerk afgezet was wist hij zich nog steeds gebonden aan de gemeente, God
had hem niet afgezet. De brief aan Gordon is hiermee ook een brief aan de hele
gemeente. Hij schrijft in zijn brief: ‘want als ik aan u schrijf, dan meen ik,
dat ik aan u allen schrijf.’ De pastorale bewogenheid klinkt door heel deze
brief heen. Hij schrijft: ‘u gaat met
mij te bed, en u staat met mij op; gedachten aan uw ziel, mijn waardste in onze
Heere, scheiden van mij niet in mijn slaap, u hebt een groot deel van mijn
tranen, zuchtingen, smekingen en gebeden.’ Dag en nacht is hij met zijn
gemeente bezig, ze ligt hem na aan het hart. Hij roept hen in deze brief dan
ook op tot bekering en geloof tegen de achtergrond van oordeel, eindigheid en
eeuwigheid. Hij roept hen op gehoor te geven aan zijn prediking: ‘Wee, wee,
wee, zal uw deel daarvan voor eeuwig zijn, indien u ‘t evangelie niet zij een
reuke des levens ten leven.’
Spiritualiteit
Als we de vraag stellen naar de
spiritualiteit is het eerste dat opvalt dat we opnieuw zowel de innerlijke als
uiterlijke vroomheid zen terugkomen. We zagen dit eerder bij Voetius. Als
Puritein legde Rutherford sterk de nadruk op het heilig leven, hij schrijft:
‘Geloof mij, ik bevind, dat de hemel is een stad, die moeilijk te winnen is; de
rechtvaardige zal nauwelijks zalig worden.’ Genade is niet goedkoop en de
uiterlijke vroomheid kan niet ontbreken. Toch gaat het hem uiteindelijk meer om
de innerlijke vroomheid, dat is immers de kern die vooraf gaat aan het
uiterlijke. Het gaat hem dan uiteindelijk ook meer om de pietas dan om de praecisitas.
Het valt op dat hij grote nadruk legt op het gevaar dat men
zich kan bedriegen: ‘Allen zeggen, zij
hebben geloof, en het grootste deel van de wereld weet niet en wil niet
bemerken, dat een misslag in ‘t werk van haar zaligheid, de beklaaglijkste
misslag is die er wezen kan, en dat geen verlies met dit verlies te vergelijken
is.’ Hij doelt hiermee op de algemene werkingen van de Heilige Geest, die
voorafgaat aan het ware zaligmakende geloof. Je kan dan ‘het goede Woord van
God en de krachten van de toekomende eeuw smaken’ zonder waarlijk deel te
hebben aan Christus. Enkel wie waarlijk met Christus verbonden is zal zalig
worden. Het is van belang dat we zekerheid in Christus hebben en dat onze
rekening door Hem betaald is. Hiertoe roept hij dan ook op: ‘nu in ‘t einde van
uw dag maakt u zeker van de hemel; beproeft zelf, of u al recht en zeker in
Christus bent (…) Zorgt verzekerd te zijn, dat ge boven de algemene belijdenis
bent; (…) legt Christus geheel uw rekening en de geheimen in handen, beter is
het dat gij Hem Die in dit leven uit uw hand geeft, dan dat Hij die na dit
leven daaruit neemt.’
Deze waarschuwing komt direct voort uit zijn grote besef van
dat wat er op het spel stond, de eeuwigheid. Telkens weer plaatst Rutherford dit
tegen de achtergrond van de eindigheid van ons bestaan. Sterven is God
ontmoeten en voor de Rechter verschijnen. Met de dood valt het oordeel en zal
de Rechter oordelen. Hieruit komt ook de grote bewogenheid met de gemeente uit
voort. Het eeuwig leven of het eeuwig oordeel is in het geding. Wie in dit
leven Christus niet kent zal God ontmoeten als Rechter. In zijn spiritualiteit
heeft hij dan ook veel aandacht voor de wederkomst en het koninkrijk. Het
koninkrijk van Christus is voor de gelovige een Geestelijke werkelijkheid. Het
beste kenmerk van een christen is dan ook dat hij betrokken is op het komende Koninkrijk.
Geestelijk leven is niet alleen beperkt tot de eigen ziel, het is ook een
betrokkenheid op de medemens en het Koninkrijk, dit alles omwille van Christus
naam en glorie. Er zal blijdschap zijn in de hemel over één zondaar die zich
bekeert. Het denken over het komende Koninkrijk heeft daarmee een belangrijke
plaats in zijn spiritualiteit. Tegen deze achtergrond staat ook de nadruk op
levensheiliging en zijn bewogenheid met de gemeente. We zien het 'onderweg'
motief terugkeren.
Voor Rutherford loopt dit alles uiteindelijk echter allemaal
uit in Christus. Hierbij staan we tenslotte stil: het Christocentrische van
zijn spiritualiteit. De spiritualiteit van Rutherford is sterk Christocentrisch.
We zagen hierboven al zijn nadruk op het verbonden zijn met Christus, en ook
het Koninkrijk waarover hij spreekt is het Koninkrijk van Christus. In heel
beeldrijke taal bezingt hij zijn liefde tot Christus en de liefde van Christus
tot hem. ‘nu heb ik menige zoete, zoete
zachte kus, menige geparfumeerd welriekende kussen en omhelzingen ontvangen van
mijn Koninklijke Meester. Hij en ik hebben veel liefde samen gehad.’ Even
verder schrijft hij: 'O, dat de hemel en de hemel der hemelen papier was, en de
zee inkt, en de menigte van de bergen koperen pennen, en ik dat papier van
binnen en buiten kon volschrijven van de lof van mijn schoonste, mijn liefste,
mijn beminnelijkste, mijn zoetste, mijn onvergelijkelijke en mijn
allervriendelijkste en wonderlijkste Beminde! Verder noemt hij Christus ‘mijn beminde’ en
spreekt over ‘kussen en omhelzingen’. De gemeente noemt hij ‘de jonge bruid (d.i.
van Christus, GT) die te Anwoth is.’ Steeds gebruikt hij het beeld van een
huwelijk, van bruid en bruidegom. Deze bruidsmystiek doet denken aan het
Hooglied en de mystiek van Bernardus van Clairvaux. De liefde staat hier
centraal, meer nog dan het geloof. We kunnen concluderen dat Rutherford meer
dan enig ander van de tot nu toe besproken theologen Christocentrisch is, alles
draait in deze brief om de liefde van Christus.
Verder lezen: VIII. Jonathan Edwards (1703-1758)
In deze serie artikelen ga ik op zoek naar het antwoord op de vraag: Wat is christelijke spiritualiteit? Na een algemene inleiding sta ik stil bij de spiritualiteit van een zevental sleutelfiguren uit de kerkgeschiedenis. Ik sluit af met een conclusie waarin de lijnen samenkomen.
Abonneren op:
Posts (Atom)